Chanoeka (חֲנֻכָּה ), ook wel Hanoeka (Hanukkah in het Engels) genoemd, is het Joodse ‘Inwijdingsfeest’, dat ook wel wordt aangeduid als het ‘Feest van de Lichtjes’.
Het feest is een herdenking van de herinwijding van de Tempel van Jeruzalem in 164 voor Chr, toen Juda de Maccabeër met zijn medestanders de Tempel op de zogenaamde Seleucidische Grieken wisten te heroveren.
Het feest start bij zonsondergang op de 25e dag van Kislev, volgens de Hebreeuwse kalender, en duurt 8 nachten en 8 dagen. In de Joodse religie geldt Chanoeka als een klein feest, waarvoor bijvoorbeeld niet standaard vrij wordt gegeven van school of werk.
Volgens de Gregoriaanse kalender valt het Joodse Chanoeka ergens tussen eind november en eind december. Hierdoor zijn er – zeker in de Verenigde Staten, waar een grote Joodse populatie te vinden is – sterke associaties ontstaan met het christelijke Kerstmis en wordt Chanoeka soms bijzonder uitbundig als een soort ‘Joods kerstfeest’ gevierd. Echter, niets is minder waar, want beide traditionele feesten hebben een totaal verschillende, eigen, religieuze achtergrond; alleen het tijdstip van viering ligt in elkanders buurt.
Het verhaal van dit Inwijdingsfeest is er één van revolutie en wonderen. In de tijd van Juda de Maccabeeër, ging het Joodse volk (vooral op het gebied van hun geloof) gebukt onder de bezetting door Seleucidische Grieken, die van circa 198-160 voor Chr de macht in handen hadden.
Hoewel deze bezetters afstamden van de Grieken, lag hun rijk echter niet in Griekenland, maar bestreek in feite een groot deel van het verworven rijk van Alexander de Grote. Dit rijk strekte uit midden-Turkije en Armenië in het noorden tot aan de Rode Zee in het zuiden, en van Palestina in het westen, tot voorbij Perzië in het oosten. Het doel van de Seleucidische Grieken was het omvormen van alle volkeren in hun rijk tot Grieken (‘helleniseren’), ook qua geloof.
Toen de Griekse bezetters op een gegeven moment in circa 168 voor Chr zo ver gingen om op het altaar van de Tempel van Jeruzalem een varken te offeren, een dier dat volgens de Joodse spijswetten onrein is, en om in de Tempel een beeld van Zeus neer te zetten, brak er grote verontwaardiging uit. De priester Mattathias en zijn vijf zonen besloten met een klein groepje aanhangers om de bezetters uit de Tempel te verdrijven. Toen Mattathias 2 jaar later de dood vond, volgde zijn zoon Juda hem op als aanvoerder van de strijders, die de vijand ‘te vuur en te zwaard’ te lijf gingen. (In werkelijkheid deden zij dat overigens - door gebrek aan conventionele wapens - onder meer met hamers (‘maccabee’ in het Hebreeuws), vandaar de bijnaam Juda de Maccabeeër.)
Al gauw kreeg het groepje steeds meer aanhang onder het gewone volk en langzaam maar zeker wisten zij meer en meer stukken land uit handen van de vijand terug te winnen. En zoals dat gaat, hoe meer gevechten de manschappen van Juda de Maccabeeër wisten te winnen, hoe bekender en populairder zij werden. Uiteindelijk bereikten de Joodse ‘revolutionairen’ de stad Jeruzalem.
Rechts: Triomf van Juda de Macabbeeër (1635) - Peter Paul Rubens.
Na een felle en vooral bloedige strijd wisten zij ook deze stad uiteindelijk op de Grieken terug te winnen. Echter, toen zij de Tempel binnentraden, zagen zij tot hun wanhoop, dat de Grieken werkelijk alles hadden vernield. Alles moest weer door de priesterorde worden opgeknapt en in ere worden hersteld: de Griekse afgodenbeelden moesten worden verwijderd, het verontreinigde altaar moest worden vernieuwd, de gedoofde en omgegooide hoge menora moest weer worden opgetakeld enz. enz.
Toen de priesters eindelijk de hoge menora, die volgens de traditie altijd moet branden, weer hadden rechtgezet en deze wilden aansteken, ontdekten zij tot hun schrik dat er geen oliekruiken meer waren. Eén van de priesters vond nog ergens een klein oliekruikje, waarin nog net genoeg olie zat om de hoge menora één dag te kunnen laten branden. De priesters gingen rap op zoek naar meer ritueel gezuiverde (olijf-) olie voor de hoge menora, maar helaas: er was niets meer te vinden. Het was niet anders: de hoge menora werd aangestoken met de olie uit het ene oliekruikje, opdat de Tempel opnieuw kon worden ingewijd (vanwaar de term van het ‘Inwijdingsfeest’ komt).
De volgende dag bleek het oliekruikje echter weer miraculeus met olie te zijn gevuld. En de volgende dag gebeurde hetzelfde! Zo ging het acht dagen lang, precies de tijd die nodig was om nieuwe olijfolie te persen en te reinigen voor gebruik in de Tempel. Elke dag bleek op wonderlijke wijze het oliekruikje weer gevuld te zijn met olie, zodat de hoge menora kon blijven branden (vanwaar de term van het ‘Feest van de Lichtjes’ komt). Men besloot daarop om voortaan ieder jaar de herinwijding van de Tempel en het wonder van de zich aanvullende olie, opdat de hoge menora kon blijven branden, te herdenken en te vieren. En dat werd het Chanoeka feest.
De viering van Chanoeka vind plaats rond het aansteken van een negenarmige menora (in het Hebreeuws een ‘hanukiah’); op elke avond wordt bij zonsondergang een kaars in de menora gezet en aangestoken. De negende kaars, die shamash (helper) wordt genoemd, wordt gebruikt om de andere kaarsen aan te steken. Traditioneel worden tijdens dit ritueel bepaalde gebeden of zegeningen opgezegd, waarna de menora prominent in een raam wordt gezet, als herinnering aan het wonder van de lichtjes.
Ter ere van het wonder van de zich steeds aanvullende olie worden tijdens Chanoeka vaak eenvoudige, in olie gefrituurde gerechten gegeten. Bekend zijn onder meer de soefganiyot (met jam gevulde donuts, die wel wat op Berliner bollen lijken) en de latkes (gefrituurde aardappelpannenkoekjes).
Een ander oud gebruik, dat waarschijnlijk is ontstaan tijdens Chanoeka, is het spelen met de zogenaamde dreidels (vierkante draaitollen). Op de zijkanten van de dreidel zijn Hebreeuwse letters aangebracht, namelijk nun, gimel, hei en shin; zij staan voor “N’es Gadol Hayah Sham”, hetgeen zoveel betekent als: “Een groot wonder vond hier plaats”. Echter, de vierkante vorm van de dreidel zou volgens velen staan voor de vier oude rijken, namelijk Babylon, Perzië, Griekenland en Rome, die draaien rond het centrum, te weten het Joodse volk.
Gebruikelijk is, dat kinderen tijdens Chanoeka, ter verhoging van de feestvreugde, wat geld krijgen van hun ouders en/of hun grootouders. Meestal gaat het om een klein bedrag in muntgeld, bij de kleinsten vaak in de vorm van chocolademunten. De traditie van dit ‘Chanoeka gelt’ (in Jiddisch) voert terug op het oude Oost-Europese gebruik, waar kinderen in de tijd van Chanoeka hun leraren een kleine som geld gaven, als dank voor het onderwijs op hun school.
Chanoeka valt in de periode, waar in het westen traditioneel het Sinterklaasfeest en Kerstmis uitgebreid worden gevierd met cadeaus en geschenken. Hoewel traditioneel gelovigen het afwijzen en zien als een meer christelijk ritueel en als een knieval voor de commercie, worden tegenwoordig ook tijdens het Joodse Feest van de Lichtjes meer en meer onderling geschenken uitgewisseld.
Ter verhoging van de feestvreugde en ter vermaak van groot en klein!
(2017) Foto's: Office.microsoft.com, Pixabay.com, Wikimedia Commons.
Kijk voor andere artikelen en verhalen eventueel ook eens op:
https://ziariasblog.wordpress.com/feestelijke-tradities/
Reacties (9)
Ik heb het twee keer in Israël gevierd. In Jeruzalem en in Haifa.
De Menora was ver voor de Davidster het Joodse/Hebreeuwse symbool. Het is één van de aller oudste Joodse symbolen en er zijn 'kenners' die beweren dat het symbool zou staan voor de brandende bramenstruik die Mozes zou hebben gezien op de berg Sinaï.
En de zeven armen van een Menora staan voor onder meer het Scheppingsverhaal.
Zes dagen werken om de zevende dag perfectie en rust te bereiken. En het getal 7 is het belangr...